Fritz Hagl is geboren te Beieren in 1928, en is overleden in 2002.
Een complex personage. Hij woonde in München tot 1941, toen de familie verhuisde naar Garmisch-Partenkirchen. Hier liep hij stage bij de bekendste muurschilder van Beieren, Heinrich Bickel. In de moeilijke naoorlogse periode, terwijl zijn vader gevangen zal in Rusland, onderhield hij de familie met zijn schilderwerk.
Van 1949 tot ‘50 studeerde hij aan de Academie voor Schone Kunsten van München, en maakte hij talloze portretten. Tussen ‘51 en ‘54 had hij een studio te Garmisch, en vervolgens te München-Schwabing. Tijdens die periode leerde hij zijn toekomstige vrouw, Nicole Oor, kennen en maakte hij met haar een lange culturele reis in Italië.
Op de terugweg hield hij halt op Elba, en besliste hij om er zich te vestigen. Voor Hagl was dit een kinderdroom die waarheid werd: volgens een oud Chinees gezegde “Een huis bouwen, een boom planten en een familie oprichten”. In drie jaar tijd bouwde hij een huis met een grote tuin en moestuin. Leven in een dergelijke omgeving was voor hem een must geworden, ook in functie van zijn activiteiten als schilder. Aangetrokken door de zee, kocht hij een boot waarmee hij de rotsen en hun structuur kon bestuderen, die hem enorm fascineerden. De mediterraanse wereld was een uitdaging en een stimulans voor zijn creativiteit.
Ook muziek was voor Fritz Hagl essentieel: klassiek, jazz en elke ander kwaliteitsgenre. Zijn zuster Ingrid Sertso, een jazz-zangeres, kwam hem vaak bezoeken met haar echtgenoot Karl Berger, de bedenker en uitvoerder van de “Creative Music Foundation” van Woodstock. Zijn broer Klaus, een jazz-drummer die lange tijd in Parijs had gewerkt met belangrijke musici, vergezelde hem op Elba: zo ontstond op het eiland een actief muzikaal leven. Samen met Karl Berger ontving Hagl vaak bekende musici, zoals onder andere Steve Lacy, Dave Holland, Frédéric Rcewski, Butch Morris en Gerd Dudek.
Over de schilderwerken van Hagl, zijn hoofdactiviteit, schreef Domenico Guzzi, na onderzoek van “het schildergeweten van de artiest” in een uitgebreid en dik essay: “… zijn werk lijkt “varianten” te vormen van een enkele vergelijking. Al bij al, meer dan zou blijken bij een eerste onoplettende “lezing”, had Hagl de “natuur” gekozen als referentie: “het Thema”, zoals hij het noemde. Men kan dus zeggen dat Hagl in het aanzicht van de natuur erin slaagde om de diversiteit ervan vast te leggen (nu eens aan de hand van het licht en de vormgeving van de plaats, dan weer vanuit het gezichtspunt); om de kleinste details te ontdekken; om de substantiële en soms onzichtbare veranderingen op te merken; om de natuur te zien alsof ze “fossiel” was. Dit gebeurde trouwens niet in een geestesgesteldheid van totale en onmiddellijke figuratieve toewijding, maar van noodzakelijke uitwerking van het visuele. Zo kwam hij bijna aan de suggestie van een “cirkelvormig” werkproces, waarbij het visueel gegeven zich aanbood als een “recuperatie-element”, volgend op een nadere uitwerking. Men zou kunnen zeggen dat de punctualiteit van de vorm zich uit vanuit het vormeloze. Hierbij ontdekte hij de mogelijkheid -menende dat de “[…] details reeds alles omvatten […]”- om “micro” om te zetten in “macro”.
Het grote woud kan uiteindelijk ontstaan uit de observatie van een blad, uitgespreid in de ruimte. Vandaar dus ook een zekere “aderlijk” kloppen van het geobserveerde en het geschilderde. Hierbij wordt een verificatie verondersteld die dusdanig op het detail is gericht dat het oorspronkelijke geheel soms verloren dreigt te gaan (het beeld is daarom ook een totale heruitvinding) tot aan de grens van de definitieve “verspreiding” in de concreetheid van de referentie. Met andere woorden: de landschappen van Hagl hebben, behalve de suggestie, niets te maken met de “traditionele” realiteit van het landschap. Beelden waar de schilder toe kwam door de vasthoudendheid van een dichte intrige van tekens, die uitsteeksels en insprongen evoceren; door het moduleren van heldere en donkere tonen ter onderlijning van de tekens, waarbij ze bijna een fysiek bestaan en volume verkregen; door het ontwerpen van ruimtelijkheden die men uiteindelijk “mentaal” zou kunnen noemen, maar die echter de realiteit overbrengen …”.